De heerschappij van gevoelens

Ter relativering van de nadruk die we tegenwoordig leggen op het belang van gevoelens deel ik hier een filosofisch artikel.

Tekst: René ten Bos. Deze column verscheen eerder in Het Financieele Dagblad.

Zouden we anders voelen dan de generaties voor ons? Deze vraag laat zich natuurlijk nooit met zekerheid beantwoorden, maar het lijkt erop dat gevoelens zich meer dan ooit aan ons opdringen, niet alleen in de privéwereld of op het werk, maar ook in de politiek. Gevoelens zijn belangrijker geworden dan gedachten of handelingen. Verkeerd denken of handelen word je makkelijk vergeven, maar verkeerd voelen niet. Deze vergevingsgezindheid heeft zich kunnen opdringen omdat we in tijden van fake news and post-truth eigenlijk niet meer precies weten wat het juiste denken of het juiste handelen is. De beoordelingscriteria daarvoor zijn weggevallen.

Tegenwoordig bestaat er echter wel zoiets als het juiste voelen. Op hun werk weten mensen bijvoorbeeld al lang dat de kwaliteit van het door hen geleverde minder zwaar weegt dan het enthousiasme waarmee het gedaan is. Medewerkertevredenheidsonderzoeken peilen de emotionele stand van zaken. Pas als je laat zien dat je je ongelukkig voelt en niet omdat je een denkfout hebt gemaakt of stom hebt gehandeld, heb je moeilijkheden.

Verder heb je natuurlijk altijd rekening te houden met wat anderen – collega’s, patiënten of klanten – over jou voelen. Ook het oordeel van anderen over jouw gevoel wordt dus doorlopend onderzocht. Goed teamwork vereist vooral dat je ‘goed ligt’ bij de andere mensen in het team. Er heerst in de arbeidswereld een heerschappij van het voelen, iets wat je een sensocratie zou kunnen noemen. Bureaucratieën waren ooit gebaseerd op de gedachte dat je je gevoelens moest weten te neutraliseren, maar daarvan is al lang geen sprake meer.

Dat die sensocratie ook in andere domeinen bestaat, lijdt geen twijfel. We vragen sportlieden na een prestatie vooral ‘wat er door hen heen ging’ en ook politici moeten de juiste gevoelens kunnen laten zien. Ministers gebruiken dus niet alleen hun autoriteit om jongeren te wijzen op het belang van coronaregels, maar moeten ook laten zien dat ze heel boos en geëmotioneerd zijn. Daarbij schromen ze niet langer neutrale, stoïcijnse en bureaucratische taal te gebruiken. Nee, de onwillige onderdanen zijn niets meer en niets minder dan aso’s. Gevoelens zijn, zoals men weet, echter onderhevig aan zwenkingen. Een paar maanden later zijn er tranen omdat er foute handelingen hebben plaatsgevonden. Juist die zwenkingen overtuigen. De minister, eigenlijk een functionaris, blijkt een mens.

En dat het om de menselijkheid in de mens gaat, vormt de kern van de huidige sensocratie. Bedaardheid en afstandelijkheid, ooit vooraanstaande bureaucratische deugden, zijn verworden tot inhumane doodzondes.